Inspiratie - Kunst & Cultuur

Narrenwijsheden enzo

2022, Toon Hermans stelt ten toon, Herman van Veen Arts Center

Toon Hermans

MOED

Ik heb ineens weer moed gevat

begin van voren af aan

je vraagt je af: hoe gaat zoiets

waar komt die moed vandaan?


ik leef weer, lach weer, fluit en zing

geen zucht meer en geen traan

en ach, die moed, naar waar hij ging

komt hij ook weer vandaan.


KUNST

Het leven schenkt je

lieve blije mooie dagen

soms sta je duidelijk

bij het leven in de gunst

als het je goed gaat

hoor je zelden iemand klagen

maar met de droeve dagen

omgaan - da's de kunst


Uit: Wijs is anders dan geleerd. Levenswijsheden.



SMALL-TALK

hoe kan een mens zijn leven vullen

met altijd over "niets" te lullen


GEDICHTJE

hij schreef een klein gedichtje

het had niet veel om handen

maar het had iets van een lichtje

dat in het donker brandde


WIT VEL

wit vel, onbeschreven

beeld van smetteloze leven

hoeveel malen al bedorven

en aan pen en inkt gestorven


Uit: Fluiten naar de overkant

Herman van Veen

Als je wilt


als je wilt

stuur ik je

een clown

van papier

die je tranen droogt

en bij je is als je

weer eens sterft

van onvermogen

en het liefst zou

blijven leven



Paul van Vliet

Foto: DBNL

De sprookjes zijn de wereld nu wel uit

Dit is geen tijd voor vage toekomstdromen

Het antwoord op de grote vraag

Waar ligt nog het geluk vandaag

Zal digitaal uit de computer komen.

 

De sprookjes zijn de wereld nu wel uit want

Repelsteeltje ligt nu ook in scheiding

De sterke reuzen van weleer

Die vind je bijna nergens meer

De dwergen hebben overal de leiding.

 

De sprookjes zijn de wereld nu wel uit

De zeven geitjes spetteren in de Croma

Sneeuwwitje werkt bij Biotex

En in het bos geen toverheks

Dat mag niet zonder mbo-diploma.

 

De sprookjes zijn de wereld nu wel uit

Want zwavelstokken zie je niet meer schijnen

Alleen nog bij die Tovenaar

Die met een simpel handgebaar

De wereld in een wolk kan doen verdwijnen.

 

Eén sprookje is de wereld nog niet uit

Waarin wij lang gelukkig zullen leven

Niet van de gebroeders Grimm van toen

We moeten het nu zelf doen

Dat sprookje moet door óns worden geschreven.

Youp van 't Hek

Ben ik een week aan zee

dan wil ik naar de bergen

ben ik in de bergen

dan wil ik weer naar zee

dat is het nou met mij

dat is nou juist het erge

en u denkt nu: waarom ga je niet

naar Bergen aan Zee?


Altijd, altijd ben ik elders

altijd verlangen in mijn kop

op zolders wil ik steeds naar kelders

en in kelders juist weer hogerop


Zit ik een avond thuis

dan wil ik naar de kroegen

tocht ik langs de kroegen

dan wil ik weer naar jou

waarom zit ik nooit

ergens tot genoegen

want als ik bij jou ben

dan wil ik naar mijn vrouw


Altijd, altijd ben ik elders

altijd verlangen in mijn kop

op zolders wil ik steeds naar kelders

en in kelders juist weer hogerop.


Vanmiddag zat ik thuis

en wou ik naar het theater

nu ben ik in het theater

en wil ik weer naar huis

waarom zit ik altijd

overal met een kater

ik heet u hartelijk welkom

maar ik zat toch liever thuis


want altijd, altijd ben ik elders

altijd verlangen in mijn kop

op zolders wil ik steeds naar kelders

en in kelders juist weer hogerop

altijd, altijd ben ik elders

altijd verlangen in mijn kop

ik heet u echt hartelijk welkom

maar denk eigenlijk: sodemieter op!


Uit: Ergens in de verte

M. Vasalis

Phoenix I


Ik droomde in de oorlog, dat het oorlog was:

een houten vliegtuig daalde uit de lucht

en wanklend reed het door het hoge gras

en stopte; kreunen, zingen en gezucht.


Als uit een zieke ark kwamen de gewonde dieren,

van elk soort een, sleepten zich naar een tent

en die was ik, als waar 't een hemel, aan 't versieren

met gras en bomen en een fonklend firmament.


Toen zag ik plotsling op een lange witte

tafel, een grijze vogel met een blauwe kop,

als een blauw vuur, dat in een rechte hitte

brandt op een avondlijke heuveltop.


Was hij gewond en moest ik voor hem zorgen?

Hij klemde droge klauwtjes om mijn vinger heen.

Zo werd het nacht, verblekend tot de morgen,

roerloze ochtend en de zon verscheen.


En toen ik neerzag op mijn eigen handen,

toen was de vinger, die hij klemde, blauw

en schreef een vers, terwijl de vogel brandde...

Toen keek hij om, of hij mij zeegnen wou.


Uit: Verzamelde gedichten,

Uitgeverij G.A. Van Oorschot

Foto: Archief Dagblad van het Noorden

Rutger Kopland

Tijd

 

Tijd – het is vreemd, het is vreemd mooi ook

nooit te zullen weten wat het is

 

en toch, hoeveel van wat er in ons leeft is ouder

dan wij, hoeveel daarvan zal ons overleven

 

zoals een pasgeboren kind kijkt alsof het kijkt

naar iets in zichzelf, iets ziet daar

wat het meekreeg

 

zoals Rembrandt kijkt op de laatste portretten

van zichzelf alsof hij ziet waar hij heengaat

een verte voorbij onze ogen

 

het is vreemd maar ook vreemd mooi te bedenken

dat ooit niemand meer zal weten

dat we hebben geleefd

 

te bedenken hoe nu we leven, hoe hier

maar ook hoe niets ons leven zou zijn zonder

de echo’s van de onbekende diepten in ons hoofd

 

niet de tijd gaat voorbij, maar jij, en ik

buiten onze gedachten is geen tijd

 

we stonden deze zomer op de rand van een dal

om ons heen alleen wind.

Toon Tellegen

De volgende dag, midden in de woestijn, zag hij de olifant, ver weg, dicht bij de horizon. Hij klom op een steen en riep: “Olifant!” 

De olifant keek op en riep terug: “Mier!”

“Wat doe jij daar?” vroeg de mier. De olifant leek even na te denken en zei toen: “Voorbijvaren.”

“Voorbijvaren? Hoe kan dat?”

“Dat weet ik ook niet. Ik zit in een bootje.”

“Maar er is hier helemaal geen water!”

“Nee.”

Het was even stil. “Ik heb klimmen achter me gelaten”, zei de olifant toen. Zijn stem klonk schor.

“Wat heb je dan nog voor je?” vroeg de mier. De olifant kuchte even. “Zijn,” zei hij. Het was een tijd lang stil. De olifant leunde tegen de mast van zijn bootje.

“Waar vaar je heen?” vroeg de mier. “Naar de verte,” zei de olifant. Hij vertelde dat hij de verte vaak vanuit de top van een boom had gezien, maar hij was er nooit geweest. Nu wilde hij hem wel eens van dichtbij bekijken. “Mag ik mee?” riep de mier en hij sprong hoog op. “Dat is goed.” De mier begon te hollen, holde zo hard als hij kon in de richting van de olifant. Maar hij kwam niet dichterbij.

“Olifant!”, riep hij.

“Ja.”

“Wacht even!”

“Ik wil wel wachten, maar ik moet varen.”

“Kun je niet stilliggen?”

“Nee.”

De mier holde nog harder, maar de olifant voer steeds verder weg. “Ik ben er bijna,” hoorde de mier hem roepen. De mier kon niet meer en viel in het hete zand. Toen hij opkeek zag hij niemand meer.

“Olifant!”, riep hij nog, maar hij had geen kracht meer om hard te roepen en de olifant antwoordde niet.

De mier zuchtte. Hij was nog steeds midden in de woestijn en het was nog steeds midden op de dag.

Wislawa Szymborska

Gesprek met een steen

 

Ik klop op de deur van een steen.
‘Ik ben het, doe open.
Ik wil bij jou naar binnen gaan,
overal bij je rondkijken,
met jou mijn longen vullen.’

‘Ga weg,’ zegt de steen.
Ik ben hermetisch gesloten.
Zelfs aan stukken geslagen
zullen we hermetisch gesloten blijven.
Zelfs fijngewreven tot zand
zullen we niemand binnenlaten.’

Ik klop op de deur van de steen.
‘Ik ben het, doe open.
Ik kom uit louter nieuwsgierigheid
die alleen het leven kan bevredigen.
Ik heb me voorgenomen door je paleis te wandelen
en daarna nog blad en waterdruppel te bezoeken.
Ik heb niet veel tijd voor al die dingen.
Mijn sterfelijkheid hoort je te ontroeren.’

‘Ik ben van steen,’ zegt de steen,
‘en moet noodzakelijkerwijs mijn ernst bewaren.
Ga hier weg.
Ik heb geen lachspieren.’

Ik klop op de deur van de steen.
‘Ik ben het, doe open.
Ik heb gehoord dat binnen grote lege zalen zijn, onbezichtigd en vruchteloos mooi,
verlaten en zonder echo van enige voetstap.
Geef toe dat je er zelf niet veel van weet.’

‘Ja, grote en lege zalen,’ zegt de steen,
‘er is alleen geen plaats.
Mooi, wellicht, maar dat gaat de smaak
van jouw gebrekkige zintuigen te boven.
Je kunt me leren kennen, maar ervaren nooit.
Mijn hele oppervlak keer ik jou toe,
met mijn hele binnenste wend ik van je af.’

Ik klop op de deur van de steen.
‘Ik ben het, doe open.
Ik zoek in jou geen toevlucht voor altijd.
Ik ben niet ongelukkig.
Ik heb zelf ook een huis.
Mijn wereld is een terugkeer waard.
Ik kom en ga met lege handen.
En als bewijs dat ik hier werkelijk ben geweest,
kan ik slechts beschikken over woorden
die niemand zal geloven.’

‘Je komt er niet in,’ zegt de steen.
‘Je mist het zintuig van de deelname.
En er is niets wat dat vervangen kan.
Zelfs een tot alziendheid aangescherpte blik
baat je niets zonder het zintuig van de deelname.
Je komt er niet in, hebt er nauwelijks een idee van,
bezit nauwelijks zijn kiem, de verbeelding.’

Ik klop op de deur van de steen.
‘Ik ben het, doe open.
Ik kan niet tweeduizend eeuwen wachten
voor ik in jouw huis mag komen.’

‘Als je mij niet gelooft,’ zegt de steen,
‘vraag dan het blad, je zult hetzelfde horen.
Vraag het de waterdruppel, zijn antwoord luidt net zo.

Vraag het ten slotte een haar op je eigen hoofd.
Een lach zwelt in me aan, een reusachtige lach,
maar ik weet niet hoe ik hem moet lachen.’

Ik klop op de deur van de steen.
‘Ik ben het, doe open.’

 

‘Ik heb geen deur,’ zegt de steen.


Uit de bundel "Zout" (1962)

 

Maria Wisława Anna Szymborska (Bnin, 2 juli 1923 – Krakau, 1 februari 2012) was een Poolse dichteres. Ze behoort tot de belangrijkste dichters van haar generatie in Polen en is een van de meest gelezen én gelauwerde dichters van deze tijd. Haar oeuvre is klein, slechts 400 gedichten, maar ze zijn wereldberoemd en uitgebracht in 40 talen. Ze won de Nobelprijs voor de Literatuur in 1996. Het Nobelcomité zag in haar de Mozart van de poëzie.

Leo Vroman

Die vleugels


Ik wil geen echte dichter wezen.

Op zo'n wit paard met vleugels

en al mijn handen aan de teugels

kan ik niet schrijven of lezen.

Maak mij een paar maten minder.

Met een uitzicht voor de boeg

en de vlerken van een vlinder

kom ik al ver genoeg.

Dromen, of maar slapen van

een derde dimensie in mijn verschiet - 

als een rups dat kan,

waarom ik niet?


Uit: Die vleugels, Leo Vroman (Uitgeverij Querido)

Foto: Jeroen Henneman

"Kom vanavond met verhalen

hoe de oorlog is verdwenen

en herhaal ze honderd malen

alle malen zal ik wenen"


(Uit: "Vrede", Slaapwandelen, 1957)

Pauline Breedveld

Narrenwijsheid


Draag geen narrenpak

zoals T. Uilenspiegel

waar Wijsheid woont, weet ik niet

de Weg zie ik wel

en ben hem dan weer eens kwijt

de kunst van het niet-weten

en weten dat de natuur

de antwoorden in zich heeft

stap-voor-stap, steeds dichterbij

een innerlijke wijsheid

Narrenwijsheden enzo ontvangen?

Meld u aan voor de nieuwsbrief!